
Jurisprudentie
AQ6982
Datum uitspraak2004-08-11
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404515/1 en 200404515/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404515/1 en 200404515/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 januari 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Elburg een wijziging van het bestemmingsplan "Kerkenland" vastgesteld.
Uitspraak
200404515/1 en 200404515/2.
Datum uitspraak: 11 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Elburg een wijziging van het bestemmingsplan "Kerkenland" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 april 2004, nr. RE2004.7095, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2004, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2004, waar appellanten in persoon en vertegenwoordigd door drs. J.J. Zijlstra, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A. Hut, ambtenaar van de gemeente, en Verpleeghuis de Voord, vertegenwoordigd door J. Smid en H. de Groot, gemachtigden, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het in geding zijnde wijzigingsplan beoogt op/nabij de locatie Veldbloemenlaan 25 te Elburg een uitbreiding van het Verpleeghuis De Voord en de realisering van 15 zorgappartementen mogelijk te maken. Hiertoe is op de plankaart de bestemming “Groenvoorzieningen -G-” van de desbetreffende gronden gewijzigd in de bestemming “Verpleeghuis -Mv-”.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan het wijzigingsplan goedkeuring verleend.
2.4. Appellanten die omwonenden zijn, stellen in beroep dat verweerder ten onrechte het besluit heeft goedgekeurd, voor zover dit betrekking heeft op de voorziene 15 zorgappartementen, en verzoeken tevens het besluit in zoverre te schorsen. Zij voeren aan dat voor wat betreft de zorgappartementen niet aan de in het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Verweerder is er ten onrechte vanuit gegaan dat genoemde zorgappartementen onderdeel uitmaken van het verpleeghuis. De zorgappartementen moeten echter worden aangemerkt als woningen. Hierdoor geldt niet de bij de bestemming “Verpleeghuis -Mv-” behorende maximumhoogte van 8 meter, maar op grond van artikel 21, eerste lid, onder f, tweede gedachtestreepje, van de planvoorschriften een maximumhoogte van 5 meter.
2.5. Het college van burgemeester en wethouders heeft aan het gebied, op de plankaart aangeduid met “grens wijzigingsbevoegdheid”, de bestemming “Verpleeghuis -Mv-” toegekend voor de bouw van een uitbreiding van het verpleeghuis en de realisering van 15 zorgappartementen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de zorgappartementen een bijzondere woonvorm zijn, die als een uitbreiding ten behoeve van het verpleeghuis is aan te merken.
2.6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden in het bestemmingsplan en dat het ook overigens niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of met het recht. Gelet hierop heeft hij aan het plan goedkeuring verleend.
2.7. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Voorzitter vast dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het bestemmingsplan te wijzigen heeft uitgeoefend - ook waar het de zorgappartementen betreft - met de bedoeling om de bouw van een uitbreiding ten behoeve van het verpleeghuis en niet de bouw van woningen mogelijk te maken. Gelet op artikel 21, eerste lid, onder f, zevende gedachtestreepje, van de planvoorschriften, is alsdan ten aanzien van de maximumhoogte het bepaalde in artikel 11 van deze voorschriften hierbij van toepassing. Daarin is onder meer bepaald dat gebouwen binnen de bestemming “Verpleeghuis -Mv-” dienen te voldoen aan hetgeen op de plankaart is bepaald ten aanzien van die maximumhoogte, in dit geval 8 meter. In zoverre is er geen sprake van strijd met de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden.
De vraag of de zorgappartementen in het onderhavige geval moeten worden aangemerkt als woningen, die als zodanig in het wijzigingsplan bestemd hadden moeten worden, dan wel als een uitbreiding ten behoeve van het verpleeghuis, waartoe de bestemming “Verpleeghuis –Mv-“ in het wijzigingsplan is opgenomen, kan eerst worden beantwoord in het kader van de bouwvergunningprocedure aan de hand van de concrete bouwaanvraag.
Ter zitting is door Verpleeghuis De Voord opgemerkt dat inmiddels een bouwaanvraag is ingediend. Aldus is verzekerd dat op korte termijn deze vraag zal worden beantwoord.
2.7.1. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan, nu de wijziging van de bestemmingen alleen betrekking kan hebben op de bouw van uitbreidingen ten behoeve van het verpleeghuis, voldoet aan de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden.
De Voorzitter ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijziging binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dan wel dat verweerder ten onrechte zou hebben geconcludeerd dat het wijzigingsplan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Voorzitter ten slotte geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van appellanten is ongegrond.
2.8. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004
392.